In de woestijn

In de woestijn

Toespraak 19 februari 2023 door Alex van Heusden

Gij, bron van leven – Woestijn (1)

Kijk je weleens naar National Geographic, dan zie je reportages over archeologen en hun inheemse medewerkers die, gewapend met pikhouweel, borstels en kwasten, zorgvuldig op zoek gaan naar de resten van oude beschavingen. Aan zulke beelden kleeft ook iets romantisch. Een woestijnlandschap, de koperen ploert hoog aan de hemel, verzengende hitte. Maar ja, dat zou het lot zijn dat de mens verdient te ondergaan door eigen schuld, zoals we lezen: ‘In het zweet van je aangezicht zul je brood eten’ (Genesis 3:19). En ook al is het zo dat de archeologie van nu zich bedient van hypermoderne technologie, van Indiana Jones komen we nooit helemaal af.

Er is al zo’n halve eeuw een archeologische revolutie gaande in relatie tot de bijbel. Volgens de bevindingen van deze revolutie waren de kinderen van Israël geen slaven in Egypte, heeft er geen uittocht plaatsgevonden onder leiding van Mozes, was er geen woestijntocht, laat staan een van veertig jaar, werd het land Kanaän niet gewapenderhand in bezit genomen – gelukkig niet – en heeft het ene koninkrijk onder David en Salomo nooit bestaan. Alles wat we hierover lezen in de bijbel, zou een latere recon­structie zijn van het verleden die een poli­tiek en theologisch doel moet dienen.

Nou, die zit. En daar zitten we dan, op deze zondagmorgen, rondom het woord – ook nog met Carnaval om ons heen. Maar wat zien we? De woorden waaien alle kanten op, want ze missen elke grondslag. Of niet?

Niet, wat mij betreft, anders stond ik hier niet. Ik lees de bijbel niet om er historische feiten, harde gegevens te zoeken. Ik weet dat ik ze niet of nauwelijks zal vinden. De bijbel is geen geschiedenisboek, zeker niet in de moderne, wetenschappelijke zin van dat woord. Ik lees de bijbel om vertroosting te vinden. ‘Gij roept mijn leven weg uit het graf, en als een arend herleeft mijn jeugd.’ En om richting, oriëntatie te vinden in deze wereld op drift geraakt, het spoor volkomen bijster.

Feiten zeggen misschien veel, maar lang niet alles. ‘De feiten spreken voor zich,’ luidt het gezegde, maar daar geloof ik niets van. Feiten vragen om duiding, interpretatie, een samenhangende verklaring, een betekenisvolle context. Anders hangen ze in de lucht, in een luchtledig zelfs. De bijbel presenteert geen feiten, maar vertelt en kiest positie.

Armoede is een feit. Maar armoede onrecht noemen en geen ongelukkige natuurramp waartegen niemand iets vermag, is een interpretatie. Volgens de bijbel is armoede onrecht dat bestreden moet worden.

Verhalen en gedichten, beelden en gelijkenissen, een veelheid van literaire genres – kundige vertellers en grote dichters hebben geprobeerd ons te vertellen wie wij zijn en hoe wij zouden moeten worden: zachter, vriendelijker, liefdevoller, ook en juist voor mensen die ons vreemd zijn, die van elders komen, met een andere cultuur en een andere religie.

De bijbel wil levensles zijn, onderwijzing. Dat is de betekenis van het woord torah: onderwijzing, levensleer. Neem het verhaal van Achab, koning van Israël, in het eerste boek Koningen. Volgens verschillende buitenbijbelse bronnen nam hij in 853 voor onze jaartelling deel aan een van de grootste veldslagen met strijdwagens uit de Oudheid tegen de koning van Assyrië. De bijbel maakt nauwelijks ophef van deze historische gebeurtenis, die geweldig tot de verbeelding gesproken moet hebben, maar vertelt in een lang hoofdstuk hoe diezelfde koning Achab misbruik maakte van zijn macht en een arme wijnboer stenigde om in het bezit te komen van diens bescheiden wijngaard (1 Koningen 21). Dit onrecht, deze misdaad wordt in de bijbel geanalyseerd en aangeklaagd, opdat wij ervan leren.

Er was geen woestijntocht van veertig jaar. Ook niet van één jaar. Alles wat we daarover lezen, van Exodus tot Deuteronomium, is fictie. Verheven fictie misschien, maar ook dan fictie.

We hoorden een fragment uit het boek Numeri. ‘Getallen’ betekent die naam – want er vindt in dat boek een aantal tellingen plaats. ‘Tel de hoofden van heel de gemeente van de zonen van Israël…’ (Numeri 1:2). Daar begint het mee. In de Joodse traditie heet het boek Bemidbar, ‘In de woestijn’. En wordt verteld hoe het volk daar rondtrok, veertig jaar lang. Ook fictie? Zeker, ook fictie.

In het veertigste jaar, in de woestijn van Zin, in de eerste maand (van dat veertigste jaar) zat het volk in Kadeesj. Daar zat het volk al eerder, daar in Kadeesj (Numeri 13:26). Daar nam JHWH, de God van dat volk, het besluit dat de generatie van de uittocht uit Egypte, het slavenhuis, sterven moest in de woestijn, tijdens de tocht van veertig jaar, omdat zij geloof hechtte, die generatie, aan de slechte berichten over het land waarmee tien van de twaalf verkenners terugkeerden (Numeri 14:1-4). Ze hadden daar rondgekeken, in het land waarheen het volk op weg is, en wat hadden ze gezien? Het vloeit over van melk en honing, dat land, er zijn daar druiven, granaatappels en vijgen. Maar ook, en dat geeft de doorslag: het volk in dat land is ontzettend sterk, Reuzen hebben we daar gezien; en de steden zijn forten, heel erg groot (Numeri 13:27-33). Anders gezegd: daar moeten we niet heen.

En nu, in het veertigste jaar, is de generatie van de uittocht dood, uitgezonderd Mozes, Aäron, Mirjam, Jozua en Kaleb. Van deze vijf zullen alleen Jozua en Kaleb het land binnengaan, want zij waren de twee verspieders met goede berichten over dat land  (Numeri 14:30).

Blijven er nog drie over: Mozes, Aäron en hun zuster Mirjam. De laatste drie van de uittochtgeneratie. Maar ook zij zullen het land niet binnengaan. Daar in Kadeesj sterft Mirjam. En later in hetzelfde hoofdstuk van Numeri sterft ook Aäron (Numeri 20:28). En Mozes, toch de leider en leraar van het volk? Hij sterft een boek later, in Deuteronomium, helemaal aan het eind van dat boek, als afsluiting van de Thora, de ‘vijf boeken van Mozes’. Hij sterft in het land Moab, ‘op bevel van JHWH’ (Deuteronomium 34:5). Volgens Joodse uitleg was dat ‘dood door een kus’. Mozes stierf aan de mond van God, daarin blies hij zijn laatste adem.

Terug naar Numeri, naar de voorgelezen tekst!  ‘Er was geen water voor de gemeente’ – zo hoorden we. Alweer niet. Er is altijd wel iets wat er niet is – en wat gebeurt er dan? Het volk komt in opstand. Of een deel van het volk. En wel bemidbar, in de woestijn.

Bijbels gesproken is de woestijn een grimmig oord van beproeving. Een leerschool voor het geweten. Mensen moeten gaan tot het uiterste om, bij gebrek aan alles, water en brood, het vol te houden met elkaar en de solidariteit hoog te houden. Hoe moeilijk dat is. De woestijn is het decor voor een samenleving die uiteen dreigt te vallen. Liefst zeven opstanden, burgeroorlogen, burgertwisten telt dit woestijnverhaal. Opstanden en conflicten zoals die zijn uitgevochten in het land, onder rechters, koningen en profeten, zijn hier als het ware terug geprojecteerd in de woestijn. Een samenleving als een woestenij.

En hier, met die zin ‘Er was geen water voor de gemeente’, begint de zesde opstand en die krijgt zijn pointe, nota bene, in de reactie van Mozes: hij toont gebrek aan vertrouwen. Volgens oude Joodse uitleg ontstak Mozes in woede omdat het volk kwam klagen in plaats van zijn medeleven te betuigen na de dood van Mirjam. Ach ja, het eigen belang voorop. Bij gebrek aan alles is er geen ruimte voor medeleven. Toch meestal niet.

Mozes ontvangt van JHWH het bevel ‘het woord te spreken tot de steenrots voor hun ogen’. Dan zal daar water uit vloeien. Maar wat doet Mozes? Hij negeert het bevel, hij spreekt niet tot de rots, hij sláát met zijn staf op de rots, tot tweemaal toe. En ja, ‘er kwam water in overvloed uit’. Had hij dat even goed gedaan – hij zelf! Met Aäron naast zich. Even een wonder bewerken voor de ogen van het volk. Een fraaie publiciteitsstunt. Zijn populariteitscijfers schieten omhoog.

Het verhaal evenwel velt een ander oordeel, bij monde van JHWH. Gebrek aan vertrouwen.  

Joodse uitleg benadrukt dat Mozes nu voor het eerst publiekelijk uiting geeft aan zijn gebrek aan vertrouwen, ‘voor de ogen van de kinderen van Israël’. Daarom zal ook hij het land niet binnengaan.

De Israëlische schrijver David Grossman – eind vorig jaar ontving hij de Erasmusprijs – typeert het woestijnvolk als mensen ‘die generaties lang het gesmoorde leven van slaven hadden geleid, in de beperkte ruimte van hutten’. Hij schrijft: ‘Als ze nog een restje geestkracht hebben, zullen ze zich realiseren dat hun een wonder is overkomen, dat ze bevoorrecht zijn omdat ze de kans hebben gekregen zichzelf opnieuw uit te vinden, en verlost te worden. Als ze durven, kunnen ze een nieuwe identiteit voor zichzelf construeren. Maar daarvoor moeten ze wel een gevecht aangaan met het zware gewicht van de gewoonte, van angst en twijfel, van innerlijke slavernij.’

Herkennen jullie dit? Innerlijke slavernij. De macht der gewoonte omdat je niet de moed kunt opbrengen je leven anders in te richten, terwijl je daar, als je afdaalt in jezelf, innig naar blijkt te verlangen. Doffe berusting, het is zoals het is, het kost te veel moeite om jezelf opnieuw uit te vinden. Toch maar proberen, angst en twijfel weerstaan, opbreken en gaan, van zoet naar bitter naar zoet.

Dat is de les van het woestijnverhaal – een verhaal als een leergang. Onderwijzing. Thora – als water dat eerst bitter is, maar zoet wordt. Daarvan drinken.
Wat moet je leren? Leven in vrijheid. Uittocht uit alle mogelijke systemen van slavernij. Innerlijk en uiterlijk, persoonlijk en in maatschappelijk verband – wij mensen samen. Dat vereist geestverwantschap en onderlinge solidariteit. Kan dat? Het verhaal zegt dat het kan, spoort ons aan daarin te geloven als onze menselijke bestemming.

Veertig jaar duurt de tocht door de woestijn. Veertig is het getal van een generatie. Zo lang moet die tocht wel duren, een leven lang. Leren doe je een leven lang. Je kunt het opgeven onderweg, cynisch geworden, wanhopig, bedroefd of gelaten. Je kunt ook besluiten om toch weer op te breken, al is het maar door gehoor te geven aan de stem, het spreken, van een andere mens die jou roept, die jou nodig heeft. Daartoe bewogen worden. Die mens herkennen als je naaste. En de naaste worden van die mens.