Gedichten van Erich Fried

Gedichten van Erich Fried

Toespraak Franck Ploum – 15 mei 2022

Serie: Geestkrachtige taal
2. Gedichten van Fried

1.
Shema Jisraeel – Hoor, Israël! Deze woorden uit het boek Deuteronomium hoofdstuk 6 zijn het begin van wat je zou kunnen noemen de geloofsbelijdenis die elke gelovige Israëliet in de ochtend en in de avond uitspreekt.

Hoor, Israël!
de Ene is onze God, de Ene alleen! 
Liefhebben zul je de Ene, je God,
met heel je hart,
met heel je ziel,
en met al je macht!      
                          (Deuteronomium 6,4-5 (Naardense vertaling)

Deze woorden zijn gedachtenis aan bevrijding, aan uittocht uit de slavernij. Herinnering aan eens en nooit weer benauwenis en angstland. Uitspreken en dragen moet je deze woorden op je voorhoofd, in je ziel, op je hart, ze moeten je handen openen en je voeten richten op de weg van vrede en gerechtigheid. Gedachtenis aan bevrijding, dankzij een God die trouw is en vol erbarmen. De Ene, die hoorde en heeft gezien, het lijden. Die afdaalde en kwam bevrijden. Die God, is de Ene, de Ene alleen.

Erich Fried, geboren Jood, was van mening dat die bevrijdende God niet het eigendom was van de huidige staat Israël maar dat de gedachtenis aan deze God en aan je eigen bevrijding je geen rechten geeft, maar je verantwoordelijk maakt voor de ander, je medemens, je naaste, jood en niet-jood, Palestijn.

2.
Erich Fried werd in 1921 in Wenen geboren. Vanaf zijn zesde jaar speelde hij al succesvol toneel en vanaf zijn negende begon hij te schrijven. Al snel werden zijn opstellen en gedichten doortrokken van sociale, maatschappelijke en politieke gebeurtenissen. Bijvoorbeeld de Weense ‘Juli-opstand’ van 1927, ook bekend als ‘de brand van het Weense Paleis van Justitie’. Een opstand waarin arbeiders aan de ene en een rechtse alliantie van rijke industriëlen en de Katholieke kerk aan de andere kant lijnrecht tegenover elkaar stonden en waarbij de politie het vuur opende. 89 arbeiders kwamen om het leven. Maar ook het steeds verder geïsoleerd raken als Jood vanaf 1934 en de intocht van Hitler in 1938. De arrestatie van zijn ouders en zijn vader die door de Gestapo werd doodgemarteld. Hij kon niet anders meer dan geëngageerd schrijven.

Erich Fried (r.) in gesprek met (v.l.) Franz Fühmann, Alfred Wellm en Volker Braun tijden de„Berliner Begegnung zur Friedensförderung“ van 13 tot 14 december 1981

Hij slaagt erin om naar Londen te vluchten. Van daaruit lukt het hem om met klussen en werken geld bij elkaar te verzamelen om ook zijn moeder en een zeventigtal migranten naar Engeland te laten komen. In zijn jonge jaren nog sluit hij zich aan bij communistisch georiënteerde groepen, maar die verlaat hij gedesillusioneerd vanwege hun dogmatische, tot geweld leidende koers. Na 1945 besloot hij niet naar Oostenrijk terug te keren. Wel is hij altijd in het Duits blijven schrijven. Grote bekendheid kreeg hij in 1966 met zijn gedichtenbundel over de Vietnamoorlog.

3.
Hoor Israël! De titel van een van de gedichten van Erich Fried. Midden in de maar voortgaande oorlog in Oekraïne worden we door dit gedicht in de Israël-Palestina problematiek geplaatst. Een gewelddadig conflict waarvan menigeen niet eens meer weet hoe het nu allemaal ook al weer precies zit, zo lang is het reeds gaande. Het bereikte deze week het zoveelste dieptepunt met de dood van de Al Jazeera-journalist Shireen Abu Akleh en het daaropvolgende gewelddadige optreden van Israëlische ordetroepen tijdens haar begrafenis.

‘Jullie hebben overleefd die wreed tegen jullie waren.
Leeft de wreedheid nu in jullie voort?’                                                (uit: Erich Fried – Hoor Israël)

Dat zou Fried na deze week opnieuw kunnen vragen.  Een week waarin overigens ook de eerste journalist – Titus Brandsma – heilig wordt verklaard. Voor wat het waard is.

We kunnen ons goed voorstellen dat het feit dat Fried juist de kern van het jood-zijn gebruikt als aanhef voor zijn kritische gedicht en gebruikt om het huidige Israël een meer dan kritische spiegel voor te houden, hem niet in dank werd afgenomen. Überhaupt was in het naoorlogse Duitsland politiek geëngageerde poëzie uit den boze. Zeker als het ging en gaat om joodse kwesties, stond Duitsland niet te trappelen om een menig te hebben.

Daar kunnen we ons alles bij voorstellen. De angst voor literaire ideologie had de literatuur en poëzie gemaakt tot niet meer dan neutrale weergaven van psychische landschappen en thema’s. Maar is poëzie en is literatuur dan alleen maar schoonheid? Moet het niet ook schuren, aan de kaak stellen, positie kiezen, wakker schudden? ‘O schoonheid uw verbrand gezicht’ zongen we naar poëtische woorden van de Nederlandse dichter Lucebert over hoe de kunst tijdens de gruwelijkheden van de Tweede Wereldoorlog haar onschuld en schoonheid verloor en dekmantel werd voor de gruwelijkheden.

In deze tijd heeft wat men altijd noemde
schoonheid schoonheid haar gezicht verbrand
zij troost niet meer de mensen
zij troost de larven de reptielen de ratten
maar de mens verschrikt zij
en treft hem met het besef
een broodkruimel te zijn op de rok van het universum.’   
(Uit: Lucebert, Ik tracht op poëtische wijze)

Fried bracht het dichterlijke ‘ik’ en het politiek gevecht weer bij elkaar. Hij roept daarmee de vraag op of je als ‘ik’, als persoon een neutrale observant kunt zijn. Dat is een goede vraag. Want maakt neutraliteit in conflicten je niet eerder schuldig, maakt het niet dat je in de meeste gevallen eerder de kant van de agressor kiest, dan dat het je buiten de kwestie houdt? Neutraliteit laat veelal onrecht bestaan en dus voortgaan. Laat de slachtoffers staan in de kou. Zoals de slachtoffers van onderdrukkende regime’s die roepen om bevrijding of op z’n minst solidariteit. De slachtoffers van de toeslagenaffaire, die nog steeds hun geld en velen zelfs hun kinderen niet terug hebben. Belangrijker is dat een nieuwe politicus zijn maidenspeech kan houden dan dat we daar met elkaar over in discussie gaan. Je zult als gedupeerde op die tribune hebben gezeten, wat een miskenning van het onrecht dat je is aangedaan. De gedachte van neutraliteit leidt ook niet zelden tot wegkijken, zoals bij huiselijk geweld of seksueel misbruik. Met alle gevolgen voor de slachtoffers.

Fried bracht het dichterlijke ‘ik’ en wat er in je omgeving gebeurt, de realiteit waarin je leeft weer bij elkaar. De gedichten en teksten van Erich Fried hebben door de verbinding van het ‘ik’ met de realiteit vaak tot heftige publieke reacties en discussies geleid. Vanwege zijn zogenoemde ‘Vietnambundel’ uit 1966 – waarin hij duidelijk stelling nam tegen de VS – wilden conservatieve ministers in Duitsland zijn gedichten uit schoolboeken laten verwijderen. In zijn gedicht ‘De aanvraag’ stelde hij de extreem hoge strafmaat van veroordeelde leden van de terreurorganisatie RAF aan de orde.

Hoeveel duizend Joden
moet een nazi vermoord hebben
om in deze tijd veroordeeld te worden
tot zo een lange gevangenisstraf?                     (Erich Fried – Die Anfrage)

vraagt hij zich dichtend af. Na de publicatie van het gedicht bepleitte een conservatieve CDU-politicus het verbranden van alle teksten van Fried. En dan, zoals ik al zei, ‘Hoor, Israël’. De reacties uit zionistische en orthodoxe Joodse kringen waren niet van de lucht. Nee, Fried maakte geen vrienden met zijn politieke poëzie en teksten.

4.
Hoor Israël! Als herinnering aan bevrijding uit slavernij. Nooit meer angstland. Maar wellicht meer nog als verantwoordelijkheid voor je naaste. In de tweede eeuw voor onze jaartelling komt, binnen het veelkleurig Jodendom van die tijd, een nieuwe stroming op. Er komt meer nadruk te liggen op de geest van de Thora, de ethische implicaties van de Thora en de vertaling van alle bijbelse richtlijnen naar de context waarin je leeft. Richtinggevend worden het eerste en tweede gebod: God liefhebben en je naaste, die een mens is als jij. Ethisch uitgangspunt wordt de guldenregel: wat jij niet wilt dat jou geschiedt, doe dat ook een ander niet. Dat is, positief geformuleerd; wat jij wilt dat aan jou wordt gedaan, doe dat ook aan een ander.

Uit deze denkrichting ontstaat de zogenoemde School van Hillel. Rabbi Hillel leefde van omstreeks 30 vóór tot 30 ná de gangbare jaartelling. Hij was daarmee een tijdgenoot van Jezus. De school van Hillel is, binnen het veelkleurig Jodendom, zeer invloedrijk aan het begin van onze jaartelling en in de eerste eeuw. Veel van zijn gedachtegoed treffen we aan in de verhalen over Jezus, in de evangelieverhalen.

Vraag:
Rabbi, kun jij mij de Thora leren in de tijd dat ik op één been sta?
Rabbi Hillel:
Wat jij niet wilt dat jou geschiedt, doe dat ook niet aan een ander.
De rest is commentaar. Ga en leer!

Ga en leer! Dat vraagt dat je jezelf niet buiten de realiteit plaatst, dat vraagt dat jij je positie bepaalt in de realiteit. Het vraagt dat je verantwoordelijkheid neemt ook wanneer je niet schuldig bent aan dingen die er om je een en in de wereld gebeuren. Moet dat echt? Moet het nu?

200 jaar geleden
Heeft rabbi Hillel al gevraagd:
‘Maar als niet nu,
wanneer dan?   
(Uit: Erich Fried, Vragen in Israël)

Zeg amen. Dat het zo moge zijn.