Brief aan de Filippenzen

Brief aan de Filippenzen

Zondag 6 februari 2022

Toespraak door Alex van Heusden

Sjaoel heette hij. Saul. Zoals de legendarische eerste koning van Israël. ‘Gewenste’ betekent die naam. Zijn Romeinse naam was Paulus. Dat betekent ‘Kleintje’. Zou dat iets zeggen over zijn lengte?

Hij zou geboren zijn in Tarsos, een Grieks-Romeinse stad in Klein-Azië, het huidige Turkije. Daar leefde een aanzienlijke Joodse gemeenschap onder de paraplu van Romeins bestuur en Griekse manieren van doen: filosofie bedrijven, offers brengen in tempels, tafelgesprekken op niveau, je aansluiten bij dan weer het ene en dan weer het andere cultische genootschap onder protectie van een uitheemse god of godin. Nu eens Isis uit Egypte, dan weer Artemis uit Efeze of Mithras de stierendoder. Hoe noemen we dit? Relishoppen.Maar wilde je aan zo’n mysteriecultus deelnemen, dan moest je flink in de buidel tasten. Enkel voor welgestelde mensen was dit religieuze vertier weggelegd.

Ook sommige Joden deden daaraan mee – Griek met de Grieken worden, assimilatie, een goede gelegenheid om relaties aan te knopen, ook op zakelijk terrein. Andere Joden moesten daar niets van hebben – verraad aan de God van Israël en aan de vaderlijke overleveringen, de Joodse manier van leven.

In zijn jonge jaren was Sjaoel een overtuigde tegenstander van elke vorm van assimilatie. Daarom sloot hij zich aan bij de peroesjiem, de partij der ‘afgezonderden’ – we kennen ze onder de naam ‘Farizeeën’. De peroesjiem staan een strategie van afzondering voor: Joden moeten zich onderscheiden van de niet-Joden in hun omgeving door te leven volgens de Farizese halacha. Met dit doel voor ogen stuurden de Farizeeën in Jeruzalem ‘gezondenen’ (sjelichiem) naar de steden in het Romeins imperium. Ook Sjaoel werd met een dergelijke taak belast. Volgens het boek Handelingen toog hij naar Damascus om de volgelingen van Jezus Messias met harde hand op het spoor van de Farizese afzondering te brengen (Handelingen 9:2).

Ongetwijfeld was Sjaoel op de hoogte van de toenemende spanningen tussen Joden en Grieken in de jaren dertig van de eerste eeuw en nog lang daarna. En hij kwam tot de bevinding dat niet enkel de culturele assimilatie, maar ook de Farizese strategie van afzondering tot niets zou leiden. Sjaoel begon te vrezen voor de toekomst van het Joodse volk en daarom koos hij voor een andere strategie: die van het streven naar nieuwe vreedzame betrekkingen tussen Joden en Grieken.

Naast de Farizeeën waren de Joodse aanhangers van Jezus Messias actief in de diaspora. Ook zij stuurden ‘gezondenen’ naar de steden in het imperium. Sjaoel sloot zich aan bij de messiaanse beweging, voor hem de enige mogelijkheid om zijn nieuwe doelen te realiseren. Hij waagde zich aan een nieuw messiaans experiment.

Hij zou zich hebben ‘bekeerd’. En daar beginnen de misverstanden. Want onder bekering verstaan we gewoonlijk de overgang van de ene godsdienst naar de andere. Sjaoel was een Jood, hij bekeerde zich en werd een christen. Maar zo is het niet. Evenals de andere Joden die volgelingen werden van Jezus Messias, is Sjaoel altijd Jood gebleven. Nergens in de brieven, die van hem bewaard zijn gebleven, noemt hij zich een christen. Daarin benadrukt hij juist zijn Jood-zijn. Zoals hij schrijft in zijn brief aan de ekklesia in Filippi (Filippenzen 3:5):

Besneden op de achtste dag,
uit het volk Israël,
de stam Benjamin,
Hebreeër uit Hebreeën…

Sjaoel streefde naar vreedzame betrekkingen tussen Joden en Grieken – het visioen ‘deze wereld anders’. Waarbij ‘anders’ wil zeggen: niet zoals de toenmalige Romeinse wereldorde.

Hoe zag die eruit, die Romeinse wereldorde? Volgens Vergilius, de dichter, was het eigen talent van Rome ‘een hechte vrede opleggen, onderworpenen sparen, neerslaan wie zich verzetten’ (Aeneis VI, 852-853). Pax Romana werd dit genoemd, ‘Romeinse vrede’.

Het visioen van deze wereld anders behelst dus niet de voortzetting van het Romeins Imperium, maar het ‘koningschap van God’. In de taal van Paulus ‘nieuwe schepping’ – deze schepping, deze oude wereld omgevormd in nieuwe schepping, ook genaamd ‘nieuwe mensheid’, ‘laatste mens’. Schepping is het tegendeel van chaos. De wereld van toen was chaos evenals de wereld van nu waarin wij leven. Bezie dit continent, dit oude Europa vol krassen en deuken, met een accu die nodig toe is aan vernieuwing.

Nieuwe schepping, nieuwe mensheid – dat zijn de sleutelwoorden van de wereldrevolutie die Paulus voor ogen staat. Het grote imperium laat het zonder gewetenswroeging gebeuren: dat mensen hongerlijden en sterven van dorst. Het imperium kent geen mededogen. Het imperium calculeert. Cui bono. Wie komt het ten goede? Wat het imperium ten goede komt, is goed, redelijk en betrouwbaar waar. Maar naar toenmalig Joods besef was het Romeins Imperium een ‘kosmisch slavenhuis’, het slavenhuis Egypte van het boek Exodus op wereldschaal. Naar schatting waren er twintig slaven op één vrije burger. Een kleine bovenlaag van hoogstens vijf tot tien procent had iets in de melk te brokkelen. Elke Joodse gemeenschap in de diaspora had de opdracht zoveel mogelijk Joden die tot slaven waren gemaakt, vrij te kopen. Omdat het slavernijsysteem de motor was van de Romeinse economie en daarom koste wat kost overeind moest blijven, konden slaven die waren weggelopen of in opstand waren gekomen rekenen op de wreedste aller straffen: executie door kruisiging.

We hebben de beroemde hymne horen voorlezen uit de brief van Paulus aan de ekklesia van Filippi. Over Messias Jezus, volgens Paulus bij uitstek beeld, ‘uitstraling’, van God. De Messias als de bevrijdende gestalte van de Naam, ‘ik zal er zijn’ – die ene, atypische God. De Messias als de mens die de ‘uitstraling’ aannam van een slaaf, een diep vernederde, en zo het Romeinse slavernijsysteem principieel ondermijnde – een herneming van het aloude verhaal over de bevrijding uit het slavenhuis. Daar moest hij de hoogste prijs voor betalen: de politieke dood aan een Romeins kruis.

Is dat het einde? Niet volgens de hymne. De diep vernederde is door God verhoogd met als doel dat elke tong in elke uithoek van die door Rome geregisseerde wereld zal belijden: ‘Jezus Messias is heer.’ Het Griekse woord voor ‘heer’, dat hier gebruikt wordt, is kurios; in het Latijn dominus. Zo werd de keizer van Rome aangesproken, als ‘heer’ – dominus, kurios. Belijden dat Jezus Messias ‘heer’ is, deze slaaf, deze diep vernederde, is dan een ongehoorde provocatie aan het adres van de opperste heer van het Romeinse slavernijsysteem.

Als Paulus in de aanhef van de brief aan de ekklesia van Filippi zichzelf typeert als ‘slaaf van Messias Jezus’ zegt hij uitdrukkelijk ‘nee’ tegen de heerschappij van Rome en zijn keizer. Heel zijn messiaanse experiment heeft als doel alle reëel bestaande scheidslijnen die mensen op afstand houden van elkaar, radicaal op te heffen. Scheidsmuren afbreken, een einde maken aan de tegenstellingen tussen Joden en Grieken, heren en slaven, mannen en vrouwen – om niets anders was het Paulus te doen. Daarvan getuigen al zijn brieven.  

Paulus was de aanjager van een Joods-messiaanse beweging. ‘Messiaans’ wil zeggen: gericht op bevrijding van mensen. Uit die Joods-messiaanse beweging is het christendom geworden – wat ook wel ‘Joods-christelijke traditie’ wordt genoemd, of ‘Joods-christelijke beschaving’. Deze woordcombinatie, ‘Joods-christelijk’, is geijkt in de negentiende eeuw, in het Duitse Tübingen, het jaar 1831, door een zeer invloedrijke protestantse theoloog, Ferdinand Christian Baur. Met ‘Joods-christelijk’ doelde hij op de rooms-katholieke kerk: die was volgens hem in hoge mate blijven steken in het Jodendom, niet van Joodse smetten vrij. Die rooms-katholieke kerk zou moeten verdwijnen. Geen ‘Joods-christelijke beschaving’ meer, maar een protestants en Verlicht Europa, bevrijd van haar ‘achterlijke’ katholieke en Joodse wortels.

Wie zijn we en wat is voor ons richtinggevend, wat is de dragende grond van de westerse beschaving waarin we zijn grootgebracht? Deze vragen staan in het hedendaagse publieke debat sinds enkele jaren hoog op de agenda. En het zal u niet ontgaan zijn dat menig woordvoerder in dit debat aandacht vraagt voor de Joods-christelijke traditie als dragende grond. Onze ‘Joods-christelijke wortels’. En ook onze ‘Joods-christelijk-humanistische erfenis’.

Wat dan gemakshalve wordt vergeten, om niet te zeggen verdonkeremaand, is dat de gezamenlijke geschiedenis van Joden en christenen in dit deel van de wereld vele inktzwarte pagina’s telt. Stigmatisering, achterstelling en vervolging van Joden tot en met de Shoah, de dood van de zes miljoen. Hoe zo, Joods-christelijke beschaving?

Wij hier bijeen, we oefenen ons in een nieuw verstaan van het Grote Verhaal van bevrijding dat ons langs allerlei wegen bereikt heeft. Met Sjaoel als een van onze leermeesters en gangmakers. Een Groot Verhaal dat grenzen overschrijdt – het visioen van ‘nieuwe schepping’, ‘nieuwe mensheid’. Op deze met kaalslag bedreigde onze lieve moeder aarde.

Van de Israëlische schrijver David Grossman stammen deze woorden:

Eens in de zoveel tijd, als we een echt goed boek lezen, komt binnen ons iets in beweging. Ineens lijken we een verre melodie op te vangen, of een vergeten stem die onze naam roept. Ook wij kunnen soepel en levendig heen en weer bewegen, bijvoorbeeld tussen de vrouw die we zijn en de man die we zijn; tussen de bejaarde die we eens zullen zijn en het kind dat we eens waren; tussen het gezond verstand en de waanzin die we in ons hebben; of ook tussen de Israëliër die ik ben en de Palestijn die ik had kunnen zijn.

Onze opdracht is: scheidsmuren afbreken – zo versta ik de woorden van David Grossman. Als een opdracht aan ons allen – wij mensen op deze aarde.