Toespraak Els Vis – 20 februari 2022
Het bijbelboek waaruit we vandaag lezen heet in het Hebreeuws Bemidbar: In de woestijn – genoemd naar de beginwoorden van het boek. Het verhaalt over de doortocht door de woestijn van het volk Israël naar beloofd land. Charismatische leiders gaan het volk voor: Mozes, Aaron en Mirjam. Zij leiden een bevrijdingsbeweging met als doel: een thuisland om een eigen gemeenschap op te bouwen, om een vrij en zelfstandig volk te kunnen zijn.
Maar ondanks die hoopvolle doelstelling is dit bijbelboek een somber boek. Want het doel verdwijnt uit zicht. Het volk raakt ontmoedigd en komt in opstand. De tekst van vandaag vormt het hoogtepunt van die rebellie. Tegen het harde woestijnleven, tegen de leiders én tegen de Ene. Het is niet de eerste keer. Ook in eerdere hoofdstukken jammeren en klagen de Israëlieten, dit tot woede van God. Mozes bidt onvermoeibaar voor zijn volk en telkens weer heeft God mededogen en worden zij vergeven. God klinkt als een teleurgestelde minnaar die innig verlangt naar een relatie met zijn geliefde, zijn geliefde volk. Maar er kan pas sprake zijn van een relatie als er vertrouwen is en keer op keer wint de angst.
In die sfeer van een totaal gebrek aan vertrouwen geeft God opdracht tot verkenning van het nieuwe land. Van iedere stam wordt één man van aanzien gekozen. Twaalf mannen, en niet de minste, gaan op verkenningstocht. Tien van hen keren terug met angst in het hart. Ze zijn lam geslagen door de aanblik van de vijand. En om het volk angst in te boezemen en aan hun zijde te krijgen, dikken ze het ook nog wat aan: het zijn reuzen van mannen gelegerd in sterke forten. Vergeleken met hen zijn wij maar sprinkhanen! Van de groep verspieders zijn er slechts twee die getuigen van vertrouwen en moed: het zal ons lukken. God laat ons niet in de steek! Maar de angst regeert en de mensen laten het hoofd hangen naar hen die moord en brand schreeuwen over de ellende die hen te wachten staat. Opnieuw mort en klaagt het volk. Het wil terug naar Egypte. Liever de zekerheid van de slavernij dan de onzekerheid van een vrij bestaan. Opnieuw bidt Mozes voor zijn volk, maar God is er nu onderhand wel klaar mee.
Er volgt een zware straf. Het volk dat door God uit Egypte is bevrijd en de wonderen van de Ene keer op keer heeft ervaren maar er nóg steeds niet op durft te vertrouwen, – zij zullen het land nooit binnengaan maar sterven in de woestijn. De tien bange verspieders komen onmiddellijk om het leven. Dat is een behoorlijk zware straf voor de toch zo menselijke eigenschap van bang zijn. Maar gelukkig mogen we het ook nu weer in overdrachtelijke zin proberen te verstaan. Het gaat er natuurlijk niet om dat een mens niet bang mag zijn. God vraagt zijn volk moedig te zijn. En dat is je angst erkennen, dat waar je bang voor bent in de ogen kijken, en toch doorgaan omdat je erop vertrouwt dat God met je zal zijn. Dat je er niet alleen voor staat.
God heeft voor zijn geliefde volk een land op het oog. Een plek om een eigen gemeenschap op te bouwen. Een samenleving waar ieder mens vrij en zelfstandig kan leven. Dat is onze bestemming en God spreekt ons daar steeds op aan: je bent een mens bestemd om in vrijheid te leven. Geen vrijheid in de zin van “lekker doen waar ik zelf zin in heb,” maar de vrijheid om je eigen toekomst te maken. Een vrijheid die tegelijkertijd gepaard gaat met keuzes en met verantwoordelijkheid. Want het gaat hier niet alleen om jouw of mijn leven, het gaat hier om gemeenschap, om sámenleven. En dat vraagt elkaar helpen, elkaar vertrouwen. Dat is vrijheid die zijn begrenzing vindt in de ander die ik er niet mee mag schaden. In het door God beloofde land heerst de wet van solidariteit.
Mannen die de boel opstoken en iedereen bang maken zijn niet geschikt voor dat beloofde land. Van George Bernard Shaw zijn de woorden: “Vrijheid betekent verantwoordelijkheid. Daarom zijn de meeste mensen er bang voor.” De retoriek van de tien verspieders leidt tot tweedeling, tot klagen en terugverlangen naar de slavernij waar je de last van eigen verantwoordelijkheid niet hoeft te dragen en je iedere dag in ruil daarvoor te eten krijgt. Het volk wordt opgehitst en neemt het heft in eigen hand. We laten ons niet de les lezen door de elite die ons naar de afgrond leidt! Het doet denken aan de populisten in onze tijd, die onze vrijheid luidkeels verdedigen en onze democratie een dictatuur noemen. Die angst voor moslims aanwakkeren, voeding geven aan complottheorieën en wantrouwen prediken. Over welke vrijheid hebben zij het? En weten zij wat die vrijheid vraagt? Het volk Israël stelt zich deze vragen niet. Het verzet zich tegen mensen die spreken over moed en vertrouwen. Mensen die zeggen: “Wij kunnen het!” Het volk gelooft er niet in en komt in opstand tegen zijn eigen bestemming. Als de angst regeert is de toekomst bedreigend, is de ander bedreigend, is de vrijheid te groot om te dragen. Het volk is er nog niet klaar voor. Daarom moet het wachten. Veertig jaar lang. Veertig jaar woestijntijd. We moeten diep door het stof.
Veertig dagen lang duurt de verkenningstocht van de twaalf verspieders. Het is theologische tijd die staat voor een crisis. Niet een crisis in de zin van een ernstige verstoring – zoals we dit woord vandaag de dag meestal gebruiken – maar een crisis in de oorspronkelijke betekenis van uitzuiveren, van onderscheiden. Een crisis is een ‘moment van waarheid’, waarop een beslissing moet worden genomen die van grote invloed is op de toekomst. De tocht van de verkenners staat voor zo’n diepgaand zelfonderzoek. Het volk staat op het punt om een grens over te gaan naar onbekend land. Wat kunnen we daar verwachten? Wat gaat het ons brengen? Wat gaat het ons kosten? Zullen we daar gelukkig worden? En wat moeten we daarvoor doen? De crisis is de woestijn. Er bloeien geen antwoorden, er stromen geen zekerheden, er groeien geen garanties. In de leegte moet je het zien uit te houden tot zich in je hart een perspectief aftekent, een weg om te gaan.
Daar sta ik dan. In de woestijn. God heeft mij een belofte gedaan die gaat over melk en honing. Bijbelse thema’s die verwijzen naar schoonheid, zuiverheid, welzijn, geluk, liefde. Beloofd land. Nou, daar wil ik wel naar toe. Punt is wel dat dit land niet alleen voor mij is bestemd, maar voor iedereen. Ik zal dat dus met anderen moeten innemen. Daarom word ik opgeroepen niet te blijven hangen aan de vleespotten van mijn verworvenheden en bezittingen, mijn status, mijn mening, mijn eigen gelijk. Ik moet iets van mijzelf, van mijn bestaanszekerheid opgeven om dat land binnen te gaan. Durf ik dat? Durf ik op de ander te vertrouwen? Durf ik naar de ander te luisteren en me in zijn perspectief te verplaatsen? Durf ik verantwoordelijkheid te nemen voor de ander? Durf ik de ander ruimte te geven? De verkenningstocht van de verspieders duurde veertig dagen. Bijbelse tijd voor een mensenleven. Een mensenleven lang mag ik blijven aftasten, onderzoeken en ontdekken of ik trouw durf te zijn aan mijn bestemming.
Is die verkenningstocht nou een grote mislukking geworden? Ja, enerzijds wel. Het betekent een vertraging van veertig jaar. Een hele generatie gaat verloren. Veertig jaar in lockdown.
Maar het is niet voor niets dat een mens meer leert van zijn mislukkingen dan van zijn successen. De verkenning bracht aan het licht, dat er een diepe angst bestond voor een nieuwe toekomst. Een verlammend terugverlangen naar het oude normaal. De verkenning maakte duidelijk dat de weg naar een nieuwe toekomst nog onbegaanbaar was. Dat beloofd land alleen bereikbaar is voor mensen die zeggen: het zal niet makkelijk zijn, maar ik durf het aan met jou en met jou. Want jij zorgt voor mij en ik zorg voor jou. De woestijn is een leerproces. Leren vertrouwen. Op jezelf, op de ander en op God. Dan wordt de woestijn een plek om op adem te komen, moed te verzamelen en met nieuwe ogen de toekomst te zien. Met elkaar voort te gaan op nieuwe wegen.
Moge het zo zijn.