Kinderen van het licht

Kinderen van het licht

Toespraak 18 december 2022, door Alex van Heusden

GIJ, BRON VAN LEVEN – LICHT (2)

We hebben een boek in ons midden, een Groot Verhaal van bevrijding. Een verhaal dat wil verbinden, bemoedigen, troosten, ook in de betekenis van aansporen: het wil ons op weg zetten, dat wij de oversteek wagen naar een andere manier van leven, onszelf opnieuw leren uitvinden, omdat de toekomst van ons mensen in deze wereld daar om vraagt. Uitstel kan niet meer, haast is geboden. Het is vijf over twaalf. We moeten een grens over. Maar willen we dat ook echt, of zetten we liever onze hakken in het zand? Want o, onze manier van leven, waarin alles kan en alles moet kunnen – hoezeer zijn we daaraan niet gehecht, hoe vanzelfsprekend mooi en goed en gelukkig makend is dat.

We hebben een parabel horen voorlezen over een huismeester en hoe kwade tongen beweerden dat hij de bezittingen van zijn heer en meester zou verkwistten en deze beschuldiging, terecht of niet, dreigt hem zijn baan te kosten.

Een verhaal uit het leven gegrepen. Niks bijzonders aan de hand. Zo gaat het toe in het menselijk verkeer, al helemaal in de economie. De ratrace, tomeloze ambitie, bikkelharde concurrentie, winst en verlies, succes en falen – we kennen het maar al te goed.

In de Oudheid was het niet anders, wat wil je – het waren mensen zoals wij, niet slechter, niet beter. Laten we elkaar vooral niet wijsmaken dat we als mensheid opgenomen zijn in een evolutionair proces ten goede. Daar ziet het helemaal niet naar uit. Laten we vooral in de spiegel kijken.

En dat is precies waar parabelverhalen ons toe uitnodigen: in de spiegel kijken. Parabelverhalen willen ons duidelijk maken wie wij zijn, hoe wij zijn en hoe we zouden moeten en hopelijk ook kunnen worden. Zulke verhalen proberen iets teweeg te brengen, dat het diep binnen in ons gaat ruizen en borrelen, dat het inzicht ontstaat: er moet echt iets gebeuren, we moeten ons leven veranderen, en liefst zo snel mogelijk. Die verhalen ademen urgentie, ze zeggen: het is hoog tijd nu, uitstel kan niet meer, want anders… En dat geldt niet enkel voor Shell, of voor de boeren – misschien begeef ik mij nu op glibberig, glad ijs, maar ach, daar is het weer ook naar.

Jezus was een verhalenverteller. Hij doet mij denken aan mijn eerste Joodse leermeester, rabbijn Yehuda Aschkenasy, die zijn vertoog af en toe onderbrak door te zeggen: ‘Ik zal jullie een verhaaltje vertellen.’ En ja, dat is bij uitstek een kwaliteit van Joodse leraren: verhalen vertellen. Ter lering ende vermaeck.
‘Parabels’ heten zulke verhalen. Het Hebreeuwse woord is masjal, en dat betekent ‘vergelijking’, ‘gelijkenis’. Iets lijkt op… Of, zoals veel gelijkenissen beginnen: ‘Het koninkrijk der hemelen lijkt op…’ Bijvoorbeeld op een mosterdzaadje, het kleinste van de zaden.

Nogal eens wordt er aan zo’n verhaal een moraal vastgeknoopt. Deze bijvoorbeeld: ‘Wie heeft, hem zal gegeven worden, maar wie niet heeft, hem zal ook nog ontnomen worden wat hij heeft.’

Ik hoor de reacties al: ‘Hoe kan dat nou? Dat is toch niet eerlijk.’ Nee, dat is niet eerlijk. Maar het is wel zoals het toegaat in deze wereld, op dat veelal duistere toneel van acties en transacties waar nauwelijks enig licht in door kan dringen. Hoe was het ook alweer: parabels zijn spiegelverhalen.

En zo hoorden we voorlezen: ‘Er was eens een rijk mens die een huismeester had. Nu werd deze bij hem verdacht gemaakt: hij zou zijn bezittingen verkwisten.’

‘Een huismeester’ zegt de vertaling. In het Grieks een oikonomos. Een econoom, zouden wij zeggen. Wat staat er precies? In het Griekse oikonomos zit het woord ‘huis’ en het woord ‘wet’. Het gaat dus om iemand die in een huis de wet stelt. Die een huis beheert. En huis is dan wat wij een bedrijf noemen of een onderneming. Een parabel dus over de economie.

Een moeilijke parabel. Een hersenkraker in de geschiedenis van de exegese. En ook mijn hersens kraakten. Ik ben allerminst zeker over de uitleg. En nog minder over elementen van de vertaling. Wat ik jullie zeggen ga, is dan ook een eerste proeve van uitleg. Een proeve, niet meer. Maar uiteindelijk is elke uitleg altijd een proeve.

De rijke geeft zijn huismeester één kans om zich te rehabiliteren. En die grijpt hij aan met beide handen. Hij speelt het slim. En dat is wat je moet doen in de wereld van geld en goed: het slim, handig spelen, gewiekst zijn, beetje bluffen, beetje stroop om de mond smeren. Dat komt recht en gerechtigheid doorgaans niet ten goede – maar ach, dat hoort erbij.

Die rijke mens heeft schuldenaren. De huismeester roept hen bij zich, een voor een. Hij stelt aan elk de vraag: ‘Hoeveel ben jij mijn heer schuldig?’ Honderd vaten olijfolie. Honderd balen tarwe. Dat was toen een godsvermogen. Vervolgens stelt hij nieuwe contracten op die beduidend lager uitvallen. Dat is voordelig voor de schuldenaren, maar nadelig voor zijn heer en meester. En wat blijkt? Die laatste prijst zijn econoom omdat hij in een voor hem benarde situatie de schuldenaren voor zich heeft gewonnen. En ja, zo moet het spel van de economie gespeeld worden – dat is geven en nemen, soms win je, soms verlies je.

En dan volgt de moraal: ‘De kinderen van deze wereld gaan slimmer met elkaar om dan de kinderen van het licht.’ Zo worden twee partijen tegenover elkaar geplaatst. De mensen van deze wereld, de heersende wereldorde, de Quote 500, de handige, slimme investeerders, veelal vennoten van de firma Ploert & Schender, dan wel de firma List & Bedrog – inmiddels gefuseerd tot één wereldwijd concern in een geglobaliseerde economie.

De kinderen van het licht, dat wil zeggen die van de komende wereld van gerechtigheid, moeten dat niet nastreven en zich daar niet naar gedragen, maar toch, iets meer flair en handigheid, gewiekstheid zelfs, zou hun zaak niet benadelen, integendeel.   

De ‘Mammon der ongerechtigheid’. Mammon is de naam van een god. Mammon is de bijbelse god van geld en goed. Mammon is niet enkel bezit, maar bezit waarmee macht wordt uitgeoefend ten koste van ontelbare mensen: Onrecht-Mammon.

In de wereld van Onrecht-Mammon draait alles om geld en krediet. Nu is krediet geven letterlijk ‘vertrouwen schenken’. In de Hebreeuwse naam mammon gaat een werkwoord schuil dat ‘vertrouwen’ betekent. Mammon is de god die ons aller vertrouwen vraagt. Het eerste gebod van Mammon luidt: jij zult tegen mij geen ‘nee’ zeggen; maak je vooral geen illusies. Dat laatste moeten we zeker niet doen: ons enige illusie maken. We mogen wel hopen. Dat moeten we zelfs. ‘Jij zult hopen’ moet ons eerste gebod zijn. Hopen op die andere, komende, rechtvaardige wereld – kinderen van het licht.

Al vanaf de eerste bladzij van de bijbel, dat grote verhalenleerboek van bevrijding, wordt ons voor ogen gesteld wie wij zijn en wat ons te doen staat – wij mensen op deze aarde, de enige die wij hebben. Geschapen, zo zegt het verhaal op die eerste bladzij, naar beeld en gelijkenis van God – wat dat ook precies mag betekenen. God schept ‘mensheid’ (in het Hebreeuws staat adám), dat wil zeggen elke mens en alle generaties, iedereen, Elckerlyk. Alle mensen die nu leven zijn adám, evenals alle mensen die geleefd hebben en alle mensen die na ons komen, van generatie op generatie. Eén grote menselijke familie. Niet ieder voor zich maar allen met en voor elkaar, in onderlinge verbondenheid. Er staat niet, zoals bij de planten, de gewassen en de dieren, ‘allerlei soorten’, dat wil zeggen: geen raciaal onderscheid, maar mensheid als eenheid, niettegenstaande alle onderlinge verschillen. Met als opdracht de chaos te keren, de oorlog uit te bannen, geweld een halt toe te roepen, een rechtvaardige huishouding, oikonomia, ‘economie’ tot stand te brengen – brood genoeg voor allen op een voor alle mensen, elke adám, bewoonbare aarde.

Het is in mensenharten opgekomen het zo op schrift te stellen en door te geven aan alle komende generaties, van ouders op hun kinderen. Met als troostrijke bemoediging en aansporing: dat woord dat leven doet, het is in je mond, in je hart – je kunt het volbrengen.

Maar geloven we dat ook? Geloven we dat echt? Kijken we niet radeloos om ons heen, in dit land verward in onweer? Met al die boze mensen die hun angst en onzekerheid, hoe begrijpelijk ook, ventileren op vreemde anderen.

Remco Campert, op zijn oude dag, schreef het gedicht ‘Hebniks’. Het gaat zo:

Deze wereld is een warboel
weinigen zijn nog goed bij hun hoofd
angst regeert hen
angst voor de ander
angst voor hen die uit vreemde streken komen
dat ze je veilige huizen zullen betreden
je dochter verkrachten
je hond zullen eten
angst voor mensen zoals jij
angst voor ooit zelf te moeten vluchten
deel uit te maken van het leger van de havelozen
en de hebniks

Ik hoop dat wij nog goed bij ons hoofd zijn – dat daar niet niks is, enkel leegte. Onze mond niet houden tegen de warboel. Ontvankelijk zijn voor elkaar en voor hen die uit vreemde streken komen, hen met vriendschap bejegenen. En dat wij staande blijven in de beproeving – in de vele beproevingen die onze weg door het leven markeren. De ogen niet toe, maar wijd open.