Aankondiging van Johannes

Aankondiging van Johannes

Toespraak 19 november 2023 door Alex van Heusden

Het begin van Lukas

Serie: Een jaar lezen uit Lukas (6)

Gelezen: Lukas 1,1-25

‘Hoor. Maar ik kan niet horen.’ Wie is die ‘ik’ die niet horen kan? Behalve wijzelf, zoals wij hier bijeen zijn, is dat, in het verhaal zojuist voorgelezen, Zacharias, de priester. Zo vreemd is dat niet, want wat hem wordt aangezegd, is nagenoeg ongehoord en in elk geval onmogelijk, gemeten aan de normale, biologische gang van zaken onder de mensen in deze wereld. Een hoogbejaarde vrouw die zwanger zal worden van een zoon. De wonderen zijn de wereld nog niet uit, zo luidt het gezegde, maar dit wonder – heeft dat ooit zijn intrede gedaan?

Natuurlijk, we horen een verhaal – en inmiddels hebben we genoegzaam geleerd dat we zulke verhalen ook echt moeten lezen als verhalen, niet als beschrijvingen van historische gebeurtenissen.

Een verhaal dus. Begin van het evangelieverhaal van Lukas. ‘Evangelie’, het Griekse euaggelion‘, betekent ‘goed nieuws’, verderop in het verhaal omschreven als ‘een grote vreugde die voor heel het volk bestemd is’.

Goed nieuws? Voor wie? Voor mensen die wonen in schaduw van dood. Goed nieuws is de aanzegging van bevrijding. De messiaanse beweging rond Jezus Jozefzoon van Nazaret was een bevrijdingsbeweging. En die rond zijn voorloper Johannes, de zoon van Elisabet en Zacharias was dat ook. Het verhaal van Lukas documenteert wat beide bewegingen tot bevrijding voor ogen stond, in het Joodse land onder Romeinse bezetting: verandering van regime, niets minder dan dat, de vestiging van een nieuwe samenleving, ‘koninkrijk van God’ genoemd, met als beginselen, in steen gebeiteld, recht en vrede voor allen – sjalom in het Hebreeuws, in het Arabisch is dat salem.

Zo’n zestig jaar voor de geboorte van Jezus trekken Romeinse troepen door het Joodse land, branden dorpen plat, maken gezonde mensen tot slaven, doden zieken en gehandicapten. Romeinse veldheren benoemen de jonge krijgsman Herodes tot koning over heel het gebied en leveren hem troepen om het volk met harde hand te onderdrukken. Hoe begint het evangelieverhaal van Lukas? Zo. ‘Het geschiedde in de dagen van Herodes, de koning van Judea…’

Herodes, zo weten we uit diverse bronnen, was buitensporig wreed. Ook zijn familieleden spaarde hij niet als dat politiek zo uitkwam. Volgens een historische uitspraak ‘kwam hij naar de troon geslopen als een vos, heeft hij geregeerd als een tijger en is hij gestorven als een hond’. Zelfs Octavianus, de latere Caesar Augustus, die Herodes altijd de hand boven het hoofd hield, liet zich eens ontvallen dat de koning van Judea een man was aan wiens hof een varken het beter had dan een zoon.

Dat alles is geen sjalom of salem, dat is iets volstrekt anders, dat is Romeinse wereldorde. Hoe zag die eruit, die Romeinse wereldorde? Volgens Vergilius, de dichter, was het eigen talent van Rome ‘een hechte vrede opleggen, onderworpenen sparen, neerslaan wie zich verzetten’ (Aeneis 6.852-853). Pax Romana, ‘Romeinse vrede’, die ‘hechte vrede’ die aan alle volkeren wordt ‘opgelegd’.

Tegenover de ‘Romeinse vrede’ staat het messiaanse visioen van deze wereld anders, in het evangelie van Lukas ‘koninkrijk van God’ genaamd – een nieuwe wereldorde in plaats van de huidige wereldwanorde, de chaos die ons allen omringt en hult in duisternis.

In het heiligdom, de tempel in Jeruzalem – precies daar laat Lukas zijn evangelieverhaal beginnen. In het huis waar de Naam beleden en gevierd wordt, maar bestierd door de hogepriester die benoemd was door de Romeinse bezettingsmacht. Religie in dienst van koloniale politiek, van het heersende systeem, de status quo – ook dat is een constante in de geschiedenis, tot op vandaag. Hoe kan de Thora, het grote verhaal van bevrijding, nog uitgaan uit dat huis?

Lukas laat zijn evangelieverhaal uitgerekend daar beginnen. Zacharias doet dienst als priester en gaat het heiligdom binnen om het reukwerk te ontsteken (Lukas 1:9). Hij is dus onderdeel van het systeem, te goeder trouw – hij wordt een ‘rechtvaardige’ genoemd, ‘voor het aangezicht van JHWH’ (Lukas 1:6). Maar hij ziet geen uitweg vooralsnog uit die vreemde overheersing en probeert in de gegeven omstandigheden zijn volk zo optimaal mogelijk van dienst te zijn.

Dan wordt hem, bij monde van een engel, een bode, het begin van de tegenbeweging aangekondigd. Zijn vrouw Elisabet, hoewel oud en onvruchtbaar, zal een zoon ontvangen en die zal ‘Johannes’ worden geroepen, Jochanan – ‘JHWH is genadig’ betekent die naam. Maar Zacharias gelooft het niet en daarom wordt hij met stomheid geslagen. Hij gelooft niet in het onmogelijke. Helemaal niet vreemd, want doen wij dat wel? Scepsis, ongeloof, ‘het wordt nooit iets met deze wereld’, het systeem houdt ons allen in een ijzeren greep en maant ons alle hoop te laten varen.

Wat staat ons te doen – behalve op een gewetensvolle manier woensdag aanstaande onze stem uitbrengen? Er is iets aan de hand met de taal, hoe we ons uitdrukken, niet in het minst via sociale media. Wat we zien, is hoe taal mensen kan wegzetten. Hoe taal mensen kan wegzetten. Hen bedreigen. Hen diskwalificeren. Apart stellen. In een uitzonderingstoestand manoeuvreren. ‘Wij’ tegenover ‘zij’. Misschien is dat wel de grote ‘erfzonde’ van de mensheid op aarde. Kwalificeren om onderscheid te maken en daar een waardering aan verbinden. Religies maken zich daaraan evenzeer schuldig als totalitaire ideologieën.

Zo maakt het een groot verschil of je, zoals Aristoteles, verklaart dat als je slaaf bent, ‘je dat van nature bent’; of dat je zegt dat een slaaf ‘een tot slaaf gemaakte’ is. Waaruit volgt: een tot slaaf gemaakte moet uit die onmenselijke situatie worden bevrijd – ‘losgemaakt’, zoals dat vanouds heet. Het woord ‘verlossing’, waaraan sommigen, misschien velen van ons, nog een vage herinnering koesteren, betekent oorspronkelijk precies dat: slaven losmaken; mensen die niets te verliezen hebben dan hun ketenen.

En dus moeten wij onze stemmen blijven verheffen uit protest tegen het stichten van diskwalificaties, het oprichten van scheidsmuren, hoe ‘wij’ komen te staan tegenover ‘zij’. Met de woorden van de Israëlische schrijver David Grossman:

Eens in de zoveel tijd, als we een echt goed boek lezen, komt binnen ons iets in beweging. Ineens lijken we een verre melodie op te vangen, of een vergeten stem die onze naam roept. Ook wij kunnen soepel en levendig heen en weer bewegen, bijvoorbeeld tussen de vrouw die we zijn en de man die we zijn; tussen de bejaarde die we eens zullen zijn en het kind dat we eens waren; tussen het gezond verstand en de waanzin die we in ons hebben; of ook tussen de Israëliër die ik ben en de Palestijn die ik had kunnen zijn.

Onze opdracht luidt: scheidsmuren afbreken – zo versta ik de woorden van David Grossman. Een grote opgave. Begin er maar aan.

Want wat betekent dat, scheidsmuren afbreken? Dat betekent: je inleven in andere mensen. Je had ook ergens anders geboren kunnen zijn, in een ander deel van de wereld, zonder al te veel levenskansen. Je had een vluchteling kunnen zijn, in een kamp zo groot als een stad vol schamele, lekkende tenten. Je had kunnen leven in een oorlogsgebied.

Het wil ons maar niet lukken scheidsmuren af te breken, grenzen te overschrijden, huidskleur te negeren – kortom, anderen te ontmoeten als mensen; mensen zoals wij. Waarom lukt dat niet? Waarom ook in onze eigen samenleving zo mondjesmaat? Eerder minder dan meer.

En ook nog dit. Wij mensen, in de wereldorde van nu, die even goed wereldwanorde is. In de wetenschap dat radicale verandering geboden is, wil de mensheid de eenentwintigste eeuw overleven. Het is vijf over twaalf. Hier droogte, daar overstromingen. Droogte en honger op Madagascar bijvoorbeeld als rechtstreeks gevolg van klimaatverandering, waar de mensen daar zelf nul aan hebben bijgedragen. Als de ondergang der mensheid ooit geschieden zal, dan door toedoen van de mensheid zelf die natuur en milieu zoveel geweld aandoet dat zij straks geen habitat heeft – geen aarde als een huis om te bewonen.

De dichter Marwin Vos schreef in haar bekroonde bundel Wilde dood de volgende, confronterende regels:

we zijn erbij wanneer we uitsterven

tegelijk met het uitsterven van

– poolhemels

– rivieren en berghellingen

– gesuïcideerde geliefdes

– vermoorde broeders en zusters

– marters talen mossen en meikevers

We zijn erbij. We zijn er getuigen van. We zien het gebeuren voor onze ogen. Vanzelfsprekend, we kunnen wegkijken en dat doen we ook. Maar het zal steeds lastiger worden om dat vol te houden. Ook de taal ligt er verloren bij, tussen marters en mossen. Ook de taal zal uitsterven. Tenzij. Tenzij zij weer beademd wordt, gerevitaliseerd, en opnieuw ‘licht’ spreekt die duisternis verjaagt, een nieuwe orde schept – tijd en ruimte voor al wat leeft.

Zo moge het zijn.